-
1 appréhender
appréhender [aapree.ãdee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) vrezen, opzien (tegen)2) arresteren3) begrijpen -
2 appréhender que
appréhender que 〈+ aanvoegende wijs〉 -
3 crainte
crainte [krẽt]〈v.〉1 vrees ⇒ angst, beduchtheid♦voorbeelden:1 avoir crainte • bang, beducht zijnavec crainte • bang, bevreesddans la crainte de • uit angst omde crainte qu' il ne tombe • uit vrees om te vallen -
4 fürchten
fürchten♦voorbeelden:1 für, um jemanden, etwas fürchten • voor iemand, iets vrezen 〈 vrezen dat er wat gebeurt met iemand, iets〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 jemanden, etwas fürchten • (voor) iemand, iets vrezenjemanden das Fürchten lehren • iemand leren om bang te zijn♦voorbeelden:1 sich vor jemandem, einer Sache fürchten • voor iemand, iets bang zijn
См. также в других словарях:
Unglück — 1. Allein vnglück vnd armut ist vor den Neidhard gut. – Gruter, III, 4; Lehmann, II, 33, 21; Simrock, 7478. 2. Alles Vnglück fahet sich in Gottes namen an (in nomine Domini). – Gruter, III, 4; Henisch, 1697, 30; Petri, II, 8; Blum, 2; Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon